Ze staan niet bij iedereen in het geheugen gegrift, Willem en Pieter de Zwart. Willem (1862-1931), een van de schilders van de Haagse School, geniet lang niet zoveel bekendheid als Israëls, Mesdag, Mauve of Roelofs. Dat is jammer, want hij stond niet voor niks bekend als de ‘Haagse Breitner’. Nog onbekender is de veertien jaar jongere Pieter (1880-1967). Die komt in de pers voornamelijk ter sprake als ‘de broer van’.
Tafereeltjes waar vraag naar is
Over beide schilders en hun onderlinge relatie - het zijn haar oudooms - publiceerde Margreet den Buurman eind 2022 een dubbelbiografie. Willem de Zwart komt in de leer bij kunstschilder Jacob Maris en volgt lessen op de Haagse kunstacademie, waar zijn vriendschap met Breitner ontstaat. Hij wordt lid van Pulchri en van de Haagse Kunstkring. In 1892 gaat hij een contract aan met kunsthandel E.J. Wisselingh & Co, een gunstige regeling die een vast inkomen verzekert. Qua werk betekent het dat hij werkt in opdracht: tafereeltjes waar vraag naar is. Op het toppunt van zijn succes, in 1910, wil hij onder zijn contract uit en houdt de verkoop in eigen beheer. Maar de combinatie koopman-kunstenaar brengt hem enkel kopzorgen. En dat terwijl hij al enigszins labiel in het leven staat: in 1907 was hij verplicht opgenomen in Oud Rosenburg in Loosduinen. Steeds vaker wordt hij lastig gevallen door ‘kwade geesten’; paranoia en ziekelijke achterdocht krijgen regelmatig de overhand. Rusteloos verhuist hij de laatste jaren van zijn leven van het ene Haagse adres naar het andere.
Haagse Kunstkring
Als Pieter rond 1900 kunstenaarsaspiraties krijgt, waarschuwt Willem hem voor een armoedebestaan, maar desondanks geeft hij hem een paar jaar les. Jaloezie lijkt geen rol te spelen. Dat de lessen desondanks van korte duur zijn, komt vooral door ‘zenuwoverspanning’ en het behoorlijk bevoogdend optreden van de oudere broer. Pieter komt daarna onder de artistieke hoede van ‘ganzenschilder’ Cornelis Koppenol. Pieter en zijn vrouw Rika leven zuinig en leiden een Haags semi-bohemien bestaan. Dankzij de financiële steun van Bredius in de vorm van werkbeurzen is er geen armoede. Pieter timmert minder aan de weg dan Willem deed. In artistiek opzicht gaat hij, los van zijn broer, zijn eigen weg. Vanaf 1915 heeft het echtpaar dankzij het lidmaatschap van de Haagse Kunstkring kunstenaarsavondjes aan huis. Hun sociale leven staat op een hoger peil dan dat van Willem. Na 1925 gaat het Pieter ook meer voor de wind dan Willem.
Overgangsschilders
De Eerste Wereldoorlog zorgt voor een nieuwe geest in de kunst, denk aan Mondriaan of Dada, maar zowel Willem als Pieter blijven schilderen in de trant van het traditionele impressionisme. Bij Willem gaat het vooral om de kleur, terwijl het werk van Pieter zich kenmerkt door de sfeer. Het is ook lichter van kleur. Het zijn geziene kunstenaars in het Haagse artistieke leven. Beiden maken deel uit van de nabloei van de Haagse School. Den Buurman citerend: ”Willem noch Pieter zijn wegbereiders voor nieuwe generaties. Het zijn overgangsschilders.” Na Willems overlijden, in 1935 schrijft kunstcriticus J.H. de Bois over diens schilderijen, tekeningen en etsen: “Zij vormen tezamen een blijvend monument voor de schilder, die, ware zijn ontwikkeling normaal verlopen, misschien Breitners meerdere zou zijn geworden.”
De auteur kon voor beeldmateriaal en informatie rijkelijk putten uit het familiearchief en het is dan ook een fraaie en informatieve uitgave geworden. Den Buurman beschrijft de verhouding, het werk en het leven van beide broers zonder hen te verheerlijken. Mooi dat er nu eindelijk ook eens belangstelling is voor het werk van Pieter, de broer van.
Piet Vernimmen
Willem en Pieter de Zwart, 1880-1930. Haagse schilderbroers op het breukvlak van een nieuwe tijd, Margreet den Buurman. Uitgeverij De Nieuwe Haagsche, 2022, 124 blz., € 18,95. ISBN 978 94 6010 110 6