Een vooruitstrevend museumgebouw waar bezoekers uit ‘alle rangen en standen’ van kunst kunnen genieten en zich thuis zullen voelen, dát is de droom van architect H.P Berlage en toenmalig museumdirecteur H.E. van Gelder. Dat uitgangspunt is rond 1920, als musea voornamelijk elitaire donkere kunstpakhuizen en studiezalencomplexen zijn en het museum zelf nog gehuisvest is in de Sint Sebastiaansdoelen, allesbehalve vanzelfsprekend….
Geesteskind van Berlage en Van Gelder
Jan de Bruijn laat er in het eerste hoofdstuk geen misverstand over bestaan: het museum ‘voor de samenleving’ is het gezamenlijke idealistische droomproject van Berlage en van Van Gelder. Hoewel ze van eerste ontwerp tot uiteindelijke bouw een groot aantal concessies moeten doen, blijven hun belangrijkste principes overeind: laagdrempelig, sober, een gangenstelsel dat museum-vermoeienis voorkomt, hoog invallend daglicht dat elk werk goed laat uitkomen, aandacht voor luchtcirculatie. Geen pompeuze kunsttempel met bordes, maar een monument dat een instrument is voor de kunstbeleving in het gebouw.
Levend museum voor mensen
Jet van Overeem toont in het tweede hoofdstuk duidelijk aan hoe het juist de architectuur is die de bezoeker door het museum leidt. “Met veel gevoel voor effect laat Berlage de bezoeker zich na binnenkomst naar links keren, waardoor deze onverwachts in de monumentale, rechthoekige hal de weidsheid van de ruimte ondergaat.(…) Deze visueel prikkelende ontvangsthal is bedoeld om de bezoeker ontvankelijk te maken voor de kunst en hem in de juiste stemming te brengen voor het vervolg van het museumbezoek”. En op deze beeldende manier neemt zij de lezer verder mee door de museumzalen, eindigend met “Net voor het ophalen van de jas geeft een goed zichtbare klok de actuele tijd aan. Dat brengt de bezoeker terug in de nuchtere realiteit”.
Een levend instituut
Doede Hardeman geeft in het laatste hoofdstuk een overzicht van de verschillende ontwikkelingen en veranderingen: de verhuizing van de historische afdeling naar het Haags Historisch Museum, de plaats van de afdelingen muziek en mode, de Schamhartvleugel, de overdekte binnentuin, de Wonderkamers, de verbouwingen aan de Erezaal, de wandschilderingen van Sol Lewitt. Van Gelder zou er tevreden over zijn. Hij schreef al in 1935: ”Het museum moet in onze samenleving een levend intituut worden.”
‘Het gedroomde Museum’ is een must voor iedere Hagenaar, zowel wat betreft de helder geschreven teksten als de tientallen foto’s van Gerrit Schreurs. Directeur Benno Tempel noemt de foto’s in het voorwoord ‘oogverblindend’. En dat is bijna een eufemisme. Het Kunstmuseum herbergt niet enkel kunst, het is kunst.
Het gedroomde Museum – Kunstmuseum Den Haag, Jan de Bruijn, Jet van Overeem, Doede Hardeman, Uitg. nai010uitgevers, 2021, 176 blz., €24,95, ISBN 978-94-6208-626-5
Piet Vernimmen