Het boek is voortgekomen uit bewondering voor de schoonheid van de Haagse architectuur. De hofstad lijkt, aldus de auteur, een blinde vlek tussen de historische architectuur van Amsterdam en de moderne architectuur van Rotterdam. Maar Den Haag is rijkelijk bedeeld met belangrijke en interessante bouwwerken, zowel historische als moderne. In het boek speelt de fotografie de hoofdrol, begeleid door korte zinvolle teksten.
Den Haag is in de eerste helft van de 13e eeuw gesticht. In die tijd zijn (delen van) de Ridderzaal en de Loosduinse Abdijkerk gebouwd. De stad bleef tot ca. 1850 beperkt tot het kleine gebied binnen de singelgracht. Daarbinnen is veel moois tot stand gekomen. Aanvankelijk werd vooral met de bouw van kerken flink uitgepakt: bv. de Grote Kerk met de Haagse Toren (15e eeuw), de Kloosterkerk (16e eeuw) en de Nieuwe Kerk (17e eeuw). De periode 1650-1750 was ook voor de Haagse architectuur een Gouden Eeuw. Zo verrezen talrijke stadspaleizen en buitenplaatsen: Huis ten Bosch, paleis Nooreinde, Mauritshuis, paleis Kneuterdijk, Huis Schuylenburch, Hofwijck. De bouwmeesters Pieter Post, Jacob van Campen en Daniël Marot verdienen in dat verband eerbiedige vermelding. Maar ook vele hofjes, gebouwd als liefdadigheidsvoorziening voor arme ouderen, stammen uit die tijd; het Hofje van Nieuwkoop (Pieter Post) is het meest imposant.
De tweede helft van de 19e eeuw is voor de bouwkunst een rijke periode geweest. Voorbeelden zijn de St. Jacobuskerk aan de Parkstraat (Pierre Cuypers 1878), het departement van Justitie aan het Plein (C.H. Peters 1883), de Passage (Van Wijk & Wesstra jr. 1885), het Kurhaus (Henkenhaf & Ebert 1885), het Sweelinckplein, en de in Den Haag royaal vertegenwoordigde Art Nouveau (ook wel Jugendstil of spottend ‘slaoliestijl’ genoemd). In de 20e eeuw voor de Tweede Wereldoorlog is ook veel gebouwd, maar op een totaal andere manier (bv. de Nieuwe Haagse School met de ‘Schoone Eenheid’ tussen stedenbouw, architectuur en gebouwomgeving). Belangrijke architecten in die periode waren o.m. Berlage (Gemeentemuseum; Nederlanden van 1845), Brandes (Daltonlyceum; Marlot), Wils (Papaverhof) en Duiker & Bijvoet (villapark Meer en Bosch; Nirwana-flat).
Anders dan over de monumenten van voor 1940, bestaat over de verdiensten van de na-oorlogse architectuur bepaald nog geen eenstemmigheid. Het is goed dat het nieuwe architectuurboek ruime aandacht schenkt aan de jonge bouwkunst. Maar het kaf is nog niet van het koren gescheiden. Diverse gebouwen zullen ooit wel de status van monument krijgen (bv. het stadhuis en enkele torens rond CS), de meerderheid echter wacht het lot van de vergetelheid. Dit deel van het boek biedt dan ook stof voor discussie. Het is bovendien opmerkelijk dat de wederopbouwarchitectuur en het gewaardeerde oeuvre van bureau Scala geheel ontbreken, temeer daar een aantal weinig opzienbarende bouwwerken wel aan de orde komen.
Het boek is een eerbetoon aan het Haagse erfgoed. Het boek heeft het formaat van een stoeptegel, 30 x 30 cm. Op straat lijkt dat niet veel, maar op de salontafel is het een indrukwekkende afmeting. Steeds zijn twee of vier bladzijden gewijd aan een gebouw (soms een categorie of een ensemble), een architect of een bouwstijl: een bladvullende foto aan de ene kant, enkelie ondersteunende foto’s en de toelichtende tekst aan de andere kant. De meeste van ruim 500 (!) foto’s zijn van professionele fotografen en van dito kwaliteit, zij het soms iets te mat afgedrukt. De tekst is te kort voor gedetailleerde bouwkundige uiteenzettingen, maar geeft zakelijke informatie over het karakter van het gebouw, de architect, de opdrachtgever, de functie, de gebruiksgeschiedenis, en aardige weetjes eromheen.
Den Haag Architectuurstad, Branko van Oppen (tekst) en vele fotografen, uitg. Global Dutch 2012, 231 blz., ISBN 978-90-817828-0-7, winkelprijs € 59,95 .